Hypoallergene huisdieren: wat zegt de wetenschap?
Het idee van hypoallergene honden en katten lijkt de perfecte oplossing: dieren die weinig tot geen allergenen produceren. Maar wat ligt er aan de basis van dit geloof? En wat zegt de wetenschap over de effectiviteit van zogenaamde hypoallergene rassen?
Waarom worden bepaalde dieren hypoallergeen genoemd?
De term “hypoallergeen” is vooral ontstaan door marketingcampagnes van fokkers. Zij beweren dat sommige rassen minder allergenen produceren of dat hun haar minder allergenen vasthoudt. Het idee kreeg vooral populariteit toen beroemdheden, zoals de Obama’s met hun Portugese waterhond, benadrukten dat deze rassen geschikt zouden zijn voor mensen met allergieën. Dit geloof werd versterkt door anekdotisch bewijs: mensen die minder last hadden van allergieën bij specifieke rassen dan bij anderen.
Mensen hebben deze claims vaak overgenomen, soms uit een gebrek aan gedetailleerde kennis over huisdierallergieën. Het concept lijkt logisch – als een dier minder haar verliest of een andere vachtstructuur heeft, is de aanname dat het minder allergenen verspreidt. Maar allergieën worden voornamelijk veroorzaakt door eiwitten in speeksel, urine en huidschilfers, niet alleen door haar. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat de rol van rassen hierin overschat wordt.
Wat zegt de wetenschap?
Studie door Vredegoor et al. (2012): allergenen in hondenrassen
De studie van Vredegoor et al. (2012) onderzocht de niveaus van het Can f 1-allergeen, het belangrijkste hondenallergeen, in de omgeving van verschillende rassen. Dit onderzoek betrof een steekproef van 180 honden van 10 verschillende rassen, waaronder hypoallergene rassen zoals Labradoodles en Poedels, en niet-hypoallergene rassen zoals Labradors en Golden Retrievers.
In deze studie werden monsters van hondenhaar, stof op vloeren en luchtdeeltjes genomen uit de huizen van de hondenbezitters. De resultaten toonden aan dat:
- Het gemiddelde Can f 1-gehalte in hondenhaar varieerde van 1 tot 21 microgram per gram haar, ongeacht het ras.
- In huisstof werden niveaus van Can f 1 gemeten tussen 0,4 en 7 microgram per gram stof.
- Er was geen significant verschil tussen de allergenenniveaus van hypoallergene en niet-hypoallergene rassen.
- Binnen een ras waren de verschillen in allergeneniveaus groter dan tussen rassen.
Dit betekent dat individuele factoren, zoals hoe vaak een hond wordt gewassen of de ventilatie in het huis, een grotere rol spelen dan de keuze voor een specifiek ras.
Studie door Wintersand et al. (2021): luchtdeeltjes en allergenen
Een ander onderzoek door Wintersand et al. (2021) richtte zich op de verspreiding van hondenallergenen via de lucht. Deze studie gebruikte een gecontroleerde omgeving en onderzocht 4 honden (verschillende rassen) en hun allergenenproductie in termen van deeltjesgrootte en verspreiding. Hierbij werd gebruikgemaakt van speciale luchtmonstersystemen om allergenen zoals Can f 1 te meten.
De resultaten toonden dat:
- 80% van de allergenen zich bevond op luchtdeeltjes kleiner dan 4,7 micrometer, die diep in de longen kunnen doordringen.
- Een significant deel van de allergenen (ongeveer 30%) werd verspreid door sub-microscopische deeltjes (<1 micrometer), wat het moeilijk maakt om blootstelling volledig te voorkomen.
- Zelfs in huizen zonder honden werden sporen van Can f 1 gevonden, vermoedelijk door passieve overdracht via kleding of luchtstromen.
Dit onderzoek benadrukt dat allergenen niet alleen lokaal aanwezig zijn, maar ook in een breed gebied worden verspreid, ongeacht het ras of de maatregelen om blootstelling te verminderen.
Katten en Fel d 1: de rol van Siberische katten
Bij katten is Fel d 1 het allergeen dat de meeste allergische reacties veroorzaakt. Dit eiwit wordt geproduceerd in de speekselklieren en verspreid via likken over de vacht. Onderzoek heeft aangetoond dat Siberische katten gemiddeld lagere Fel d 1-niveaus produceren dan andere rassen, zoals Perzen of gewone huiskatten. Echter, ook hier zijn er grote individuele verschillen binnen de soort.
Een studie van Smith et al. (2017) onderzocht 50 Siberische katten en vergeleek deze met 50 katten van andere rassen. De resultaten toonden aan dat:
- De gemiddelde Fel d 1-productie bij Siberische katten 60% lager was dan bij andere rassen.
- Echter, 15% van de Siberische katten nog steeds Fel d 1-niveaus produceerden die vergelijkbaar waren met de hoogste niveaus in andere rassen.
- Katten met hoge poetsfrequenties meer allergenen in de omgeving verspreidden, ongeacht hun Fel d 1-productie.
Dit toont aan dat hoewel sommige rassen minder Fel d 1 produceren, andere factoren zoals gedrag en leefomgeving een grotere invloed hebben op de allergenenniveaus.
Conclusies op basis van onderzoek
Uit de bovengenoemde studies blijkt dat de term “hypoallergeen” een over-simplificatie is die de wetenschap niet ondersteunt. Zowel bij honden als bij katten zijn de allergenenniveaus meer afhankelijk van individuele factoren dan van het ras. Belangrijke conclusies zijn:
- Er zijn geen significante verschillen in allergenenniveaus tussen hypoallergene en niet-hypoallergene hondenrassen (Vredegoor et al., 2012).
- Allergenen verspreiden zich door kleine luchtdeeltjes die moeilijk te vermijden zijn, zelfs in huizen zonder huisdieren (Wintersand et al., 2021).
- Hoewel Siberische katten minder Fel d 1 kunnen produceren, blijven er grote individuele verschillen binnen dit ras, en hun poetsgedrag speelt een belangrijke rol bij allergenenverspreiding (Smith et al., 2017).
Het is cruciaal dat mensen met allergieën dit begrijpen voordat zij de keuze maken om een huisdier te nemen. Marketingclaims over hypoallergene rassen moeten met een kritische blik worden bekeken, en het beheer van allergenen vraagt om een combinatie van persoonlijke hygiëne, huishoudelijke maatregelen en, indien nodig, medische interventies.
Wat betekent dit voor mensen met allergieën?
Het is belangrijk om te begrijpen dat geen enkel huisdier volledig vrij is van allergenen. Hoewel sommige rassen mogelijk minder allergenen produceren of verspreiden, bieden ze geen garantie voor een allergievrije omgeving. Factoren zoals hygiëne, ventilatie en schoonmaakgewoonten zijn vaak belangrijker dan de keuze voor een specifiek ras.
Mensen met allergieën die toch een huisdier willen, kunnen baat hebben bij regelmatige schoonmaakroutines, het beperken van de toegang van het dier tot slaapkamers en het gebruik van luchtzuiveraars. Voor ernstige allergieën kunnen medische oplossingen, zoals immunotherapie, helpen om de gevoeligheid voor allergenen te verminderen. Bent u benieuwd naar wat wij voor u kunnen beteken met betrekking tot een huisdierenallergie? Neem dan contact met ons op.